nmi1 fas
orde

Overtoom 538hs

1054LL Amsterdam

020 618 76 43

en

Kerkenbos 1037

6546 BB Nijmegen

(extra bespreeklocatie)


en

Amsterdam

Overtoom 538hs

1054LL Amsterdam

020 618 76 43


Nijmegen

Kerkenbos 1037

6546 BB Nijmegen

(bespreeklocatie)

Ouderlijk gezag/voogdij en omgang

Het ouderlijk gezag houdt in dat men verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding  van zijn of haar minderjarige kind(eren) en het recht en de plicht heeft de kinderen op te voeden en te verzorgen. Het betreft hier dus iets anders dan het omgangsrecht of de verdeling van de (dagelijkse) zorg- en opvoedingstaken. Het kan dus bijvoorbeeld zijn dat als na echtscheiding twee ouders samen het ouderlijk gezag hebben, de kinderen niet precies de helft van de tijd bij de ene of de andere ouder verblijven. Die dagelijkse zorg kan dus anders verdeeld zijn. Dit doet geen afbreuk aan de uitoefening van het gezag, althans dit zou niet zo moeten zijn.

Een ouder met gezag beslist over alle belangrijke zaken die het kind betreffen, zoals schoolkeuze en het laten uitvoeren van ingrijpende medische handelingen. Ook is de gezaghebbende ouder aansprakelijk voor schade of schulden die het minderjarige kind veroorzaakt (afhankelijk van de leeftijd). In de praktijk betekent dit dat men de wettelijke vertegenwoordiger is en het vermogen van het kind beheert.

Kinderen moeten onder gezag staan. De ouders van het kind kunnen gezamenlijk het gezag hebben, maar het kan ook zo zijn dat het gezag bij één ouder ligt of zelfs bij geen van beide ouders. Het ouderlijk gezag eindigt automatisch wanneer het kind meerderjarig, dus achttien jaar, wordt.

Voogdij is gezag over een kind dat wordt uitgeoefend door een voogd. Een voogd is altijd een andere persoon dan de ouders, zoals een familielid, of een instelling voor jeugdzorg. Wanneer een voogd met zijn partner samen het gezag over een kind uitoefenen, wordt dit gezamenlijke voogdij genoemd, bijvoorbeeld in het geval van pleegouders.

Wanneer een kind wordt geboren tijdens het huwelijk of vóór het huwelijk, dan hebben beide ouders het gezag en zij houden dit ook na echtscheiding. Wanneer kinderen niet binnen een huwelijk worden geboren geldt dit niet. De moeder uit wie het kind geboren wordt heeft van rechtswege het gezag, en de andere partner kan dit krijgen door (erkenning en /of) een aantekening in het gezagsregister, op verzoek van de beide partners. Daarvoor hoeft men geen gerechtelijke procedure te voeren.

Ouderschapsplan

Alle zaken over de kinderen worden geregeld in een ouderschapsplan. Bij het indienen van een verzoek tot echtscheiding of tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap bij de rechtbank is een ouderschapsplan verplicht. Samenwonende ouders die uit elkaar gaan hebben geen verplichting om hun afspraken over de kinderen vast te leggen in een ouderschapsplan.

Geschillen tussen ouders kunnen worden voorgelegd aan de rechter. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het kind, een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken of over een voorgenomen verhuizing binnen of buiten Nederland. Als samenwonende ouders die uit elkaar de rechtbank om een dergelijke beslissing willen vragen op een bepaald punt de kinderen betreffende, en ze hebben beiden het ouderlijk gezag, dan is een ouderschapsplan wél weer verplicht.

Wanneer het niet mogelijk is om een ouderschapsplan in te dienen, bijvoorbeeld omdat ouders hooglopende conflicten hebben, dan kan een advocaat dit motiveren, met het verzoek dat de verplichting tijdelijk wordt opgeschort, dan wel met het verzoek aan de rechter om op een bepaald punt een knoop door te hakken.

Op verzoek van de andere ouder kan aan de rechter worden verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag van die ouder, bijvoorbeeld omdat ouders hooglopende conflicten hebben zonder dat te verwachten is dat daar binnen afzienbare tijd verandering in zou komen, zodanig dat het kind klem komt te zitten tussen de ouders. Deze situatie moet wel ernstig zijn wil een dergelijk verzoek kans van slagen hebben.

Omgang/verdeling van zorg- en opvoedingstaken

Omgangsrecht is het recht van iemand (ouder, grootouder, stiefouder, derden) en een minderjarig kind om contact met elkaar te houden. Bij gezaghebbende ouders omvat het ook de recht en de plicht het kind mede te verzorgen en op te voeden (verdeling van zorg-, en opvoedingstaken).

Als ouders die samen het gezag hebben over hun kinderen na het verbreken van de relatie of het eindigen van hun huwelijk uit elkaar gaan, leggen zij de wijze waarop zij de zorg- en opvoedingstaken willen uitvoeren vast in het hier bovengenoemde ouderschapsplan .

Conform artikel 8 van het Europese verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) is iedereen die “family life” (of “private life”) heeft of had met het kind, in principe gerechtigd tot omgang met het kind. Dit betekent dat iedereen die in meer of mindere mate intensieve omgang heeft gehad met het kind in beginsel recht heeft op omgang. Ter toetsing daarvan kan een beroep worden gedaan op het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Het kan zijn dat een rechter anders beslist omdat deze de omgang juist niet in het belang van het kind acht, bijvoorbeeld doordat een ouder zich onvoldoende op verantwoordelijke wijze jegens het kind gedraagt.

Hierboven is al uiteengezet dat gezag niet hetzelfde is als omgang en dat bij gedeeld gezag de zorgverdeling niet per definitie gelijk hoeft te zijn. Omgang of dagelijkse zorg is namelijk niet hetzelfde als gelijkwaardig ouderschap. Omgangsrecht kan ook bestaan zonder gezamenlijk gezag en gezamenlijk gezag kan ook bestaan zonder omgang. Maar normaal gesproken heeft de (gedeeld) gezaghebbende ouder of de ouder die “family life” met het kind heeft gehad altijd (recht op) omgang met het kind. In 2013 heeft de Hoge Raad nog uitgemaakt dat rechters diverse “tools” hebben om naar omgang toe te werken, en dat deze tools ook in hun besluiten dienen te worden toegepast. De Hoge Raad overwoog daartoe:

“(…)Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit art. 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09). De rechter kan partijen daartoe met hun instemming verwijzen naar mediation. Verder kan de rechter zonder de instemming van partijen onderzoek door derden gelasten, zoals een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of een deskundigenbericht met toepassing van mediation (ook forensische mediation genoemd). Voorts kan de rechter, onder aanhouding van de definitieve beslissing, voorshands een voorlopige omgangsregeling vaststellen en partijen tussentijds horen over de uitvoering daarvan en de (verdere) gang van zaken. Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd(…)[1]”.

[1] Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91