Als men in gemeenschap van goederen is gehuwd vindt de verdeling van wat er is in beginsel bij gelijke delen plaats. Met andere woorden: ieder krijgt de helft van alle bezittingen die er zijn op het moment van echtscheiding (de waarde van het huis, de inboedel, het spaargeld, etc.). Ook de draagplicht voor schulden is 50-50%.
Ouders hebben vaak voor hun kinderen gespaard. Ik krijg regelmatig de vraag of dat spaargeld ook verdeeld dient te worden (zodat ieder van de ouders de helft daarvan krijgt), of dat dit er buiten blijft.
Juridisch gezien is spaargeld voor de kinderen ook een vermogensbestanddeel waarvan je kan zeggen dat dit, net als al het andere, verdeeld dient te worden. Echter recentelijk oordeelde het Gerechtshof Den Bosch anders.
De saldi van de bankrekeningen van de kinderen behoren tot het vermogen van de kinderen, niet tot het vermogen van de ouders. Elke ouder die het gezag over zijn kind uitoefent, heeft slechts het vruchtgenot over het vermogen van zijn kind en op ouders rust de verplichting het bewind over het vermogen van hun kind als goede bewindvoerders uit te voeren.
Uit onder meer de tenaamstelling van de rekeningen leidde het hof af dat het de bedoeling van de ouders was om voor hun kinderen te sparen, en niet om het gespaarde geld aan iets anders uit te geven. Het hof vond dus dat de saldi van de spaarrekeningen tot het eigen vermogen van de kinderen behoorde en dus niet tot de te verdelen ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De spaarsaldi werden –in die zaak- dus niet verdeeld tussen ouders.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3053